Toen de Tweede Wereldoorlog uitbrak was ik een kind, en op jonge leeftijd heb ik de gevolgen gezien van ongebreideld en verwoestend nationalisme. Later, als jonge student, deelde ik de droom van de grondleggers van Europa: de Europese integratie. Het doet mij dan ook veel verdriet dat we niet alleen moeten spreken over een crisis in Europa, maar dat we ook de tastbare signalen zien van de versnippering van Europa. Ik ben geen pessimist en ik spreek niet over de ondergang van het Westen, (zoals Oswald Spengler honderd jaar geleden deed op basis van zijn historisch determinisme). Ik ben wel een realist, die een crisis ziet, maar die weet dat elke crisis het begin kan zijn van een ondergang maar ook een 'kairos', een gelegenheid om te komen tot vernieuwing.
Ik zal eerst spreken over drie dimensies van de crisis, ook al weet ik dat er nog vele anderen zijn waarover ik niet kan spreken in de tien minuten die me hier zijn toebedeeld.
1. De grondleggers van Europa waren realisten die de economie zagen als een motor van een duurzame en onomkeerbare integratie. Maar vervolgens is de economie, die een instrument van integratie moest zijn, min of meer het doel geworden. En zo is de economie een explosieve lading geworden die het proces van integratie in gevaar brengt. Dat zien we vooral in het gebied van de Euro-landen. De nationale economieën van het Noorden en het Zuiden, en van het Westen en het Oosten zijn heel verschillend. Europa wordt een marktplein waar onderhandeld wordt, alsof het een Oosterse bazar is. Voor de meerderheid van haar inwoners is Europa als instituut onaantrekkelijk en weinig transparant. Ik zou zelfs zeggen weerzinwekkend. Europa is een instituut op afstand geworden, een zaak van de elite en niet van het volk. Aan het Europese bouwwerk ontbreekt een concept en een manier van denken die verder gaat dan de economie. Het ontbreekt aan morele en ideële binding, een principe dat kan fascineren en enthousiasmeren.
2. In de naoorlogse crisis werd Europa gebouwd op het gezamenlijk erfgoed van gedeelde waarden: een christelijk humanisme dat misschien al vervaagd was, maar dat wel vrede had met de Franse revolutie. Een humanisme van verlichting en de erkenning van universele mensenrechten. Een idee van globalisering dus, dat verschillende ideologische tendensen verwelkomt. Maar sinds de jaren 1960 zijn we getuige van een snelle secularisatie die soms zelfs leidt tot het ontkennen van moderne verworvenheden. Met andere woorden: het Europa van het volk gaat ten onder of bestaat niet meer. Maar op welk fundament moeten we Europa dan bouwen? Er is een beroemde uitspraak van Wolfgang Böckenförde: “De democratische staat leeft dankzij voorwaarden die de staat niet zelf kan garanderen. Dus wat gebeurt er als de voorwaarde van het christelijk humanisme als bindmiddel in Europa verzwakt - en in sommige landen zelfs de overtuiging van een minderheid geworden is - en wanneer de kerken die die voorwaarde zouden moeten verdedigen zwak geworden zijn en er halfhartig voor opkomen?"
3. De consequentie van wat ik zojuist beschreef is een afgrond, een zeer gevaarlijke leegte, die niet alleen leidt tot pseudoreligieuze ideologieën, maar vandaag vooral tot een houding, waarin men een nieuwe identiteit zoekt ten koste van anderen. Men zoekt geen integratie en inclusie, maar van uitsluiting (en hopelijk niet de vernietiging) van de anderen. Dit heeft xenofobie en een nieuw nationalisme tot gevolg: Amerika eerst, Italië eerst, Duitsland eerst, Polen eerst, Hongarije eerst, en zo verder. Uiteindelijk: ik eerst, een individualisme dus, waarbij het lot van de anderen en het goede dat gemeenschappelijk is, niet meer tellen. Migratie is hiervan een teken op mondiaal niveau, of meer concreet: de migranten vallen in deze afgrond. En eerlijk gezegd sympathiseren vandaag de dag ook veel christenen met rechtse of zelfs ultrarechtse partijen. Madeleine Albright (ik hoop dat zij niet de laatste verstandige Amerikaanse politica is) waarschuwt ons voor het gevaar van een nieuw fascisme.
Dat is de uitdaging van het christendom, want in het christendom ligt een universele gedachte besloten die al gevonden kan worden in het eerste hoofdstuk van Genesis: God heeft de mens - dat wil zeggen, elke mens - geschapen naar Zijn beeld en gelijkenis (Gen 1,26). Elke mens, zonder aanzien van zijn nationaliteit, cultuur, religie of sekse, heeft een onschendbare waardigheid. Dit fundamentele principe van het christendom is onverenigbaar met elke vorm van racisme en xenofoob nationalisme.
Het christelijk humanisme is dus geen abstracte ideologie, geen anoniem universalisme. De Bijbel bevat een theologie van het volk en van de verscheidenheid van de volkeren en hun culturen. Op het eerste gezicht lijkt die verscheidenheid alleen het gevolg van de verstrooiing na de bouw van de toren van Babel (Gen 11,7-9). Maar God is trouw en laat alle volkeren hun eigen weg gaan (Hand 14,16), en Jezus heeft zijn discipelen niet gezonden naar een vormeloze mensheid, zonder structuur, maar naar alle volkeren (Mt 28,19).
Het zal dan ook beslissend zijn voor de toekomst van Europa om te komen tot verzoening, van eenheid / universaliteit en de verscheidenheid van de volkeren. Met andere woorden, het gaat om een evenwicht tussen subsidiariteit en de eigen verantwoordelijkheid van de volkeren aan de ene kant en hun inter-Europese solidariteit aan de andere kant. Dat wil zeggen: de bereidheid om te delen en het nationaal en individueel egoïsme te overstijgen. Dat zal niet gemakkelijk zijn, maar het is onontkoombaar als Europa wil overleven en ook in de toekomst een gebied en een instrument van vrede wil zijn in een wereld die anarchistisch geworden is.
Concluderend: Als christenen zijn we mensen van de hoop. We moeten de uitdaging van de crisis aangaan en proben haar om te vormen tot de kairos van een nieuw begin.